onderzoek
TEKST: WILLIE VAN EMMERIK, THIJS BELGERS EN NIELS BREVÉ
BEELD: THIJS BELGERS, MAARTJE VAN BERKEL & SHUTTERSTOCK
ZALM IN MOOTJES
De Atlantische zalm (Salmo salar) was ooit een van de belangrijkste vissoorten in het stroomgebied van de Rijn en de Maas. Tegenwoordig gaat het alarmerend slecht met deze iconische vis, ondanks een verbeterde waterkwaliteit en forse inspanningen voor herstel van de zalmstand. Waterkracht blijkt een belangrijke belemmerende factor die de weg terug naar een gezonde populatie verspert.
In de Grensmaas gevangen smolt.
DIADROOM
De zalm is een diadrome vissoort. Dit betekent dat hij gedurende zijn levenscyclus migreert tussen zoet en zout water. Een jaar na de geboorte in een beek trekt de zalm als ‘smolt’ van 15 tot 20 centimeter lengte naar zee. Daar wordt de zalm volwassen en twee tot drie jaar later komt hij – dan ongeveer een meter lang – terug naar zijn geboortebeek om te paaien. Dit is de theorie, want de praktijk pakt vaak anders uit. Onderweg naar zee en op de weg terug komt de zalm veel gevaren tegen: roofvissen, aalscholvers, waterkrachtcentrales, scheepsschroeven, stormvloedkeringen en netten. Vooral waterkracht is een grote bedreiging, blijkt uit onderzoek waar Sportvisserij Nederland bij betrokken is.
Rijkswaterstaat is als watereigenaar en -beheerder verantwoordelijk voor het herstel en een goede ecologische status van onder andere de grote rivieren. Voor het bepalen daarvan worden trekvissen (zoals zalm en paling) als een graadmeter gebruikt. Gaat het daar goed mee, dan gaat het ook goed met de rivier. Zodoende wordt onder meer bij verschillende waterkrachtcentrales de situatie gemonitord. Voor wat betreft de zalm in de Maas zijn vier waterkrachtcentrales het meest relevant. Deze liggen bij Lith, Linne, Roermond en Lixhe (België). Uit onderzoek waar Sportvisserij Nederland bij betrokken is blijkt dat waterkracht veel schade veroorzaakt aan zalmen die stroomopwaarts en -afwaarts migreren.
TIENTALLEN PROCENTEN
De stuwcomplexen in de Maas die zijn uitgerust met waterkrachtcentrales (WKC’s), zoals bij Linne en Lith, vormen een ernstige belemmering voor vismigratie. Vissen die de turbines passeren raken vaak gewond of sterven (direct of in een later stadium). Om dit probleem aan te pakken zijn voor de stroomopwaartse migratie vispassages gerealiseerd en voor de stroomafwaartse migratie systemen aangelegd die vissen moeten weren en geleiden. Dit zijn en blijven lapmiddelen. Momenteel bedragen de verliezen in de Maas van stroomopwaarts trekkende volwassen salmoniden (zalm en zeeforel) tientallen procenten. Een vergelijkbaar hoog verliespercentage geldt voor de stroomafwaarts migrerende jonge salmoniden (smolts).
ERNSTIGE VERWONDINGEN
De enkele volwassen zalmen die de bovenloop van de Maas weten te bereiken hebben vaak ernstige verwondingen. Dit varieert van zware verwondingen aan de snuit – die soms zelfs vrijwel geheel is weggeslagen – tot schaafwonden op de flank en staart. Tussen 2002 en 2023 zijn in totaal 25 ernstig gewonde zalmen op de Maas en de zijrivier de Roer geregistreerd. Het merendeel van deze vissen werd waargenomen bij de ECI waterkrachtcentrale in Roermond, de rest werd aangetroffen in Duitsland (Roer) en België (Maas en Ourthe). Ook werden tientallen zalmen met lichte wonden aan de bek gezien. Tijdens een migratieonderzoek bij de ECI vispassage in de Roer (dat liep van 2020 tot 2022) werden eveneens regelmatig zalmen gezien met dergelijke verwondingen.
DRIE TYPEN OORZAKEN
Onderzoek wijst op drie type verwondingen: wonden die zijn veroorzaakt door aanvaringen met scheepsschroeven, door de schoepen van de turbines van waterkrachtcentrales en door pogingen tot predatie. Het type of patroon van de verwonding geeft een sterke indicatie voor de oorzaak.
Veel waterkrachtcentrales in de Maas en haar bovenlopen zijn funest voor zalmen die stroomop- en afwaarts migreren.
Veel waterkrachtcentrales in de Maas en haar bovenlopen zijn funest voor zalmen die stroomop- en afwaarts migreren.
Zo worden verwondingen door de scheepvaart gekenmerkt door ‘schone’ snijwonden op de keel, achter het kieuwdeksel of in de romp. Schade door waterkrachtcentrales is vooral te zien aan wonden op de kop/snuit van de vis waar deze is geraakt door de propellers van de turbines. Verwondingen door aanvallen van predatoren zoals de Europese meerval worden over het algemeen gekenmerkt door sikkelvormige (ondiepe) bijtsporen.
IMPACT WATERKRACHT
Op basis van de waargenomen verwondingen bij zalmen op de Maas en Roer is het vermoeden gerezen dat vooral waterkracht een grote impact heeft. Aangezien zalmen springen bij het overbruggen van watervallen bestaat de mogelijkheid dat zij hun snuit stoten tegen het ‘plafond’ van de uitlaat van een waterkrachtcentrale. Dit plafond lijkt mogelijk enigszins op een waterval. De sterke stroomsnelheden in de uitlaat kunnen ook zorgen voor beschadigingen aan de flanken en de staart als de vissen door de hoge turbulentie tegen de betonnen wanden van de uitstroom worden gesmeten. Ten slotte kunnen de zalmen die tegen de uitstroom van een waterkrachtcentrale zwemmen zelfs de rotor van de turbine bereiken, wat nare verwondingen oplevert aan de snuit.
VERSCHILLEN CENTRALES
De vraag rijst waarom deze zalmen tegen de uitlaat van de WKC in zwemmen, terwijl er daarnaast een vispassage ligt? Mogelijk omdat deze moeilijk vindbaar is. Wellicht omdat de ingang van de vispassage niet op de juiste plek ligt, of omdat de lokstroom hiervan te gering is in verhouding tot de uitstroom van de WKC. Daarbij is het opvallend dat de zalmen met het heftige wondpatroon aan de snuit voor het overgrote deel worden gevangen bij de ECI-centrale bij Roermond. Bij de WKC van Lixhe zijn dit slechts enkele exemplaren. Het is onduidelijk waarom dat zo is. Wellicht is dit te verklaren door de variatie in de verschillende WKC’s op de Maas: die variëren in type turbine, grootte, toerental van de schoepen en uitstroomsnelheid.
De Roer was in vroeger
tijden een belangrijke paairivier van de zalm. In 1996 werd in Duitsland gestart met een herintroductieproject, waar Sportvisserij Nederland middels de Visserij Beheer Commissie Roerdal bij betrokken is.
DADER ONBEKEND
Het is niet zeker bij welke van de WKC’s op de Maas en Roer de verschillende waargenomen verwondingen zijn ontstaan. Een hypothese is dat de verwondingen alleen ontstaan bij de oude ECI-centrale omdat die een lage uitstroomsnelheid heeft waartegen een zalm relatief eenvoudig op kan zwemmen – en vervolgens tegen de rotorbladen botst. Het is echter moeilijk voor te stellen dat een zwaargewonde zalm daarna nog van Roermond naar het Belgische Lixhe kan zwemmen. Deze vis zou de waterkrachtcentrale bij Linne hebben moeten passeren en ook nog de Grensmaas doorkruisen. Verder heeft de ECI-centrale een relatief gunstige verhouding tussen de lokstroom van de vispassage en de uitstroom van de centrale ten opzichte van de andere WKC’s. Dit wekt de verwachting dat de zalmen hier de vispassage makkelijker kunnen vinden en daardoor minder snel de uitgang van de turbine van de WKC in zwemmen.
GEMISTE VISSEN
Een andere vraag die zich aandient is waarom er bij de WKC’s van Linne en Lith geen gewonde zalmen worden waargenomen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er bij Linne geen vangtuigen zijn geplaatst en er bij Lith slechts in een deel van het jaar fuiken staan. Overigens is de Maas ter plaatse erg breed, zodat eventuele dode of gewonde zalmen kunnen worden gemist omdat ze niet in de fuiken terechtkomen of omdat ze direct worden verorberd door meervallen en/of aalscholvers. In een onderzoek naar de meerval bij Linne bleek dat die zich overdag ophield onder sloopboten, om ’s nachts naar de centrale te zwemmen om daar te foerageren. Daarbij worden ook bij de ECI in Roermond meervallen waargenomen in en nabij de vispassage.
NEDERLAND ONGESCHIKT
Er bestaan diverse, deels kunstmatige oplossingen die trekvissen beter kunnen beschermen tegen de negatieve effecten van waterkracht. Bijvoorbeeld elektrische barrières die de uitstroom van een WKC afschermen, inrichtingsmaatregelen die de vindbaarheid van vistrappen verbeteren, visveilige turbines plaatsen of de centrale stopzetten tijdens piek-trekperioden. Onderzoeken naar dit type maatregelen in het buitenland tonen aan dat een aantal van deze oplossingen daadwerkelijk helpt om de verwonding en sterfte te verminderen, maar bij het merendeel is weinig bekend over de effectiviteit. Sportvisserij Nederland is dan ook van mening dat sluiting en verwijdering van waterkrachtcentrales noodzakelijk is om migrerende vissen beter te beschermen. Ons land is simpelweg niet geschikt voor waterkracht. De schade die deze centrales aanrichten aan vispopulaties – ondanks investeringen om vissen te beschermen – staat niet in verhouding tot de verwaarloosbare bijdrage aan de energieproductie.
naar de Maas en de paaigebieden in de bovenlopen van deze rivier. De zalm ondervindt nog te veel knelpunten – stuwen, waterkrachtcentrales, slecht werkende vispassages – op zijn trekroutes. Daardoor is het aantal terugkeerders simpelweg te gering om een levensvatbare populatie op te kunnen bouwen.
TE WEINIG ‘TERUGKEERDERS’
De Maas was vroeger een belangrijke rivier voor de zalm aangezien deze de verbinding vormde naar de paaigebieden in de Belgische Ardennen en de Duitse Eifel. Jaarlijks trokken honderdduizenden zalmen de Maas op richting de paaigronden. Aan het eind van de 19e eeuw liepen deze aantallen sterk terug door de aanleg van stuwen, dammen en waterkrachtcentrales, watervervuiling en overbevissing, waarna rond 1950 de laatste zalmen in de Maas werden gevangen. De afgelopen decennia wordt er veel energie, tijd en geld geïnvesteerd in het herstel van de zalmpopulatie. Tot nog toe echter zonder het gewenste resultaat – of zelfs maar zicht daarop. Zo keert van het uitgezette broed slechts een miniem percentage (minder dan 0,1%) als volwassen zalmen terug
ZALM
IN MOOTJES
onderzoek
In de Grensmaas gevangen smolt.
DIADROOM
De zalm is een diadrome vissoort. Dit betekent dat hij gedurende zijn levenscyclus migreert tussen zoet en zout water. Een jaar na de geboorte in een beek trekt de zalm als ‘smolt’ van 15 tot 20 centimeter lengte naar zee. Daar wordt de zalm volwassen en twee tot drie jaar later komt hij – dan ongeveer een meter lang – terug naar zijn geboortebeek om te paaien. Dit is de theorie, want de praktijk pakt vaak anders uit. Onderweg naar zee en op de weg terug komt de zalm veel gevaren tegen: roofvissen, aalscholvers, waterkrachtcentrales, scheepsschroeven, stormvloedkeringen en netten. Vooral waterkracht is een grote bedreiging, blijkt uit onderzoek waar Sportvisserij Nederland bij betrokken is.
Waar in de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw nog regelmatig haaien werden gevangen in de Voordelta (de ondiepe zee voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden) en de Waddenzee, zorgde overbevissing ervoor dat deze bijzondere vissen daarna ruim veertig jaar afwezig waren. Vanaf 2009 doken er weer haaien op in de Zeeuwse wateren, wat voor Sportvisserij Nederland en Wageningen Marine Research in 2011 aanleiding was om een speciaal merkprogramma te starten om onderzoek te doen naar haaien en roggen. Het uithangbord hiervan is Sharkatag, een meerdaags evenement waarbij sportvissers haaien vangen die worden getagd zodat ze nadat ze terug zijn gezet kunnen worden gevolgd. Buiten dit evenement in juli merken charterschippers en onderzoekers ook in de rest van het jaar haaien en roggen voor onderzoeks-doeleinden.
NIEUWE KENNIS
Via het meerjarige onderzoeksprogramma zijn ruim 5.000 volwassen gevlekte gladde haaien van een merkje voorzien. Dankzij meldingen van vangsten van deze vissen is veel nieuwe kennis opgedaan over de haaien in de Noordzee. Niels Brevé, haaienonderzoeker bij Sportvisserij Nederland: “Zo hebben we een opvallend migratiepatroon waargenomen: volwassen vrouwtjes migreren in de herfst vooral naar het zuiden (richting het Engelse Kanaal en verder, zelfs tot aan Noord-Spanje) terwijl een deel van de mannetjes – vooral de grootste exemplaren – dan naar het noorden zwemt (richting Schotland en Noorwegen). Mogelijk dat de vrouwtjes iets warmer water opzoeken zodat de ontwikkeling van de jongen wordt versneld. Mannetjes hebben dat uiteraard niet nodig en kunnen dichterbij blijven of zelfs naar de noordelijke Noordzee verkassen.” In het voorjaar verschijnen alle haaien weer in de Voordelta. “Daarbij is het opvallend dat ze vervolgens vaak dezelfde locatie aandoen waar ze eerder voor het onderzoek zijn gevangen, gemerkt en weer zijn losgelaten.”
FOCUS VERLEGD
Aangezien er inmiddels al veel waardevolle informatie boven water is gekomen over het gedrag, de migratiepatronen en de groei van volwassen gevlekte gladde haaien is het omvangrijke merkprogramma gestopt – tegenwoordig wordt gewerkt met geavanceerdere zenders die bij ‘slechts’ enkele tientallen volwassen dieren zijn aangebracht. In plaats daarvan richt het onderzoek zich vanaf dit jaar vooral op kleine, jonge haaitjes. Brevé: “Exemplaren tot 50 cm, want daar is nog relatief weinig over bekend. Die worden door sportvissers wel steeds vaker gevangen langs de Nederlandse kust, wat erop lijkt te wijzen dat de Zeeuwse Delta een belangrijke geboortegrond is voor de gevlekte gladde haai.” Dat sluit aan bij de opvallende migratiepatronen die onderzoekers waarnemen.
TEKST: WILLIE VAN EMMERIK, THIJS BELGERS EN NIELS BREVÉ > BEELD: THIJS BELGERS,
MAARTJE VAN BERKEL & SHUTTERSTOCK
onderzoek
Veel waterkrachtcentrales in de Maas en haar bovenlopen zijn funest voor zalmen die stroomop- en afwaarts migreren.
Zo worden verwondingen door de scheepvaart gekenmerkt door ‘schone’ snijwonden op de keel, achter het kieuwdeksel of in de romp. Schade door waterkrachtcentrales is vooral te zien aan wonden op de kop/snuit van de vis waar deze is geraakt door de propellers van de turbines. Verwondingen door aanvallen van predatoren zoals de Europese meerval worden over het algemeen gekenmerkt door sikkelvormige (ondiepe) bijtsporen.
IMPACT WATERKRACHT
Op basis van de waargenomen verwondingen bij zalmen op de Maas en Roer is het vermoeden gerezen dat vooral waterkracht een grote impact heeft. Aangezien zalmen springen bij het overbruggen van watervallen bestaat de mogelijkheid dat zij hun snuit stoten tegen het ‘plafond’ van de uitlaat van een waterkrachtcentrale. Dit plafond lijkt mogelijk enigszins op een waterval. De sterke stroomsnelheden in de uitlaat kunnen ook zorgen voor beschadigingen aan de flanken en de staart als de vissen door de hoge turbulentie tegen de betonnen wanden van de uitstroom worden gesmeten. Ten slotte kunnen de zalmen die tegen de uitstroom van een waterkrachtcentrale zwemmen zelfs de rotor van de turbine bereiken, wat nare verwondingen oplevert aan de snuit.
VERSCHILLEN CENTRALES
De vraag rijst waarom deze zalmen tegen de uitlaat van de WKC in zwemmen, terwijl er daarnaast een vispassage ligt? Mogelijk omdat deze moeilijk vindbaar is. Wellicht omdat de ingang van de vispassage niet op de juiste plek ligt, of omdat de lokstroom hiervan te gering is in verhouding tot de uitstroom van de WKC. Daarbij is het opvallend dat de zalmen met het heftige wondpatroon aan de snuit voor het overgrote deel worden gevangen bij de ECI-centrale bij Roermond. Bij de WKC van Lixhe zijn dit slechts enkele exemplaren. Het is onduidelijk waarom dat zo is. Wellicht is dit te verklaren door de variatie in de verschillende WKC’s op de Maas: die variëren in type turbine, grootte, toerental van de schoepen en uitstroomsnelheid.
DADER ONBEKEND
Het is niet zeker bij welke van de WKC’s op de Maas en Roer de verschillende waargenomen verwondingen zijn ontstaan. Een hypothese is dat de verwondingen alleen ontstaan bij de oude ECI-centrale omdat die een lage uitstroomsnelheid heeft waartegen een zalm relatief eenvoudig op kan zwemmen – en vervolgens tegen de rotorbladen botst. Het is echter moeilijk voor te stellen dat een zwaargewonde zalm daarna nog van Roermond naar het Belgische Lixhe kan zwemmen. Deze vis zou de waterkrachtcentrale bij Linne hebben moeten passeren en ook nog de Grensmaas doorkruisen. Verder heeft de ECI-centrale een relatief gunstige verhouding tussen de lokstroom van de vispassage en de uitstroom van de centrale ten opzichte van de andere WKC’s. Dit wekt de verwachting dat de zalmen hier de vispassage makkelijker kunnen vinden en daardoor minder snel de uitgang van de turbine van de WKC in zwemmen.
GEMISTE VISSEN
Een andere vraag die zich aandient is waarom er bij de WKC’s van Linne en Lith geen gewonde zalmen worden waargenomen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er bij Linne geen vangtuigen zijn geplaatst en er bij Lith slechts in een deel van het jaar fuiken staan. Overigens is de Maas ter plaatse erg breed, zodat eventuele dode of gewonde zalmen kunnen worden gemist omdat ze niet in de fuiken terechtkomen of omdat ze direct worden verorberd door meervallen en/of aalscholvers. In een onderzoek naar de meerval bij Linne bleek dat die zich overdag ophield onder sloopboten, om ’s nachts naar de centrale te zwemmen om daar te foerageren. Daarbij worden ook bij de ECI in Roermond meervallen waargenomen in en nabij de vispassage.
NEDERLAND ONGESCHIKT
Er bestaan diverse, deels kunstmatige oplossingen die trekvissen beter kunnen beschermen tegen de negatieve effecten van waterkracht. Bijvoorbeeld elektrische barrières die de uitstroom van een WKC afschermen, inrichtingsmaatregelen die de vindbaarheid van vistrappen verbeteren, visveilige turbines plaatsen of de centrale stopzetten tijdens piek-trekperioden. Onderzoeken naar dit type maatregelen in het buitenland tonen aan dat een aantal van deze oplossingen daadwerkelijk helpt om de verwonding en sterfte te verminderen, maar bij het merendeel is weinig bekend over de effectiviteit. Sportvisserij Nederland is dan ook van mening dat sluiting en verwijdering van waterkrachtcentrales noodzakelijk is om migrerende vissen beter te beschermen. Ons land is simpelweg niet geschikt voor waterkracht. De schade die deze centrales aanrichten aan vispopulaties – ondanks investeringen om vissen te beschermen – staat niet in verhouding tot de verwaarloosbare bijdrage aan de energieproductie.
TE WEINIG ‘TERUGKEERDERS’
De Maas was vroeger een belangrijke rivier voor de zalm aangezien deze de verbinding vormde naar de paaigebieden in de Belgische Ardennen en de Duitse Eifel. Jaarlijks trokken honderdduizenden zalmen de Maas op richting de paaigronden. Aan het eind van de 19e eeuw liepen deze aantallen sterk terug door de aanleg van stuwen, dammen en waterkrachtcentrales, watervervuiling en overbevissing, waarna rond 1950 de laatste zalmen in de Maas werden gevangen. De afgelopen decennia wordt er veel energie, tijd en geld geïnvesteerd in het herstel van de zalmpopulatie. Tot nog toe echter zonder het gewenste resultaat – of zelfs maar zicht daarop. Zo keert van het uitgezette broed slechts een miniem percentage (minder dan 0,1%) als volwassen zalmen terug naar de Maas en de paaigebieden in de bovenlopen van deze rivier. De zalm ondervindt nog te veel knelpunten – stuwen, waterkrachtcentrales, slecht werkende vispassages – op zijn trekroutes. Daardoor is het aantal terugkeerders simpelweg te gering om een levensvatbare populatie op te kunnen bouwen.
De Roer was in vroeger
tijden een belangrijke paairivier van de zalm. In 1996 werd in Duitsland gestart met een herintroductieproject, waar Sportvisserij Nederland middels de Visserij Beheer Commissie Roerdal bij betrokken is.