
Als je vissen in de
grote rivieren wilt helpen,
zorg dan voor uiterwaarden met
veel variatie in diepte, stroming en beplanting. En denk bij de inrichting ook aan vluchtplaatsen voor zomers met extreme droogte. Dat concluderen onderzoekers van Wageningen University & Research na recent onderzoek aan 1,4 miljoen vislarfjes en jonge vissen in uiterwaarden langs de Nederrijn, Waal en IJssel.
TEKST: ARNO VAN ’T HOOG
BEELD: ARTHUR DE BRUIN
BIJVANGST
Jonge barbeel tussen dood hout in een rivier.
NOODZAAK NATTE
LAPPENDEKEN

De afgelopen twintig jaar zijn onder vlag van ‘Ruimte voor de rivier’ op veel plaatsen verbindingen gemaakt tussen uiterwaarden en de hoofdstroom. Deze gebieden zijn verdiept door afgraving van zand en grind. Bij hoogwater fungeren de nieuwe zijgeulen als buffer tegen overstromingen en tegelijkertijd zijn ze paai- en opgroeigebied voor vis. Om te achterhalen of deze nieuwe kraamkamers voorzien in de behoeftes van jonge vis, hebben onderzoekers achttien herstelde uiterwaarden in kaart gebracht. Daarbij turfden ze de vangsten van onder meer snoekbaars, brasem, blankvoorn, sneep, roofblei, winde en barbeel, maar ook allerlei exotische grondels.
VERANDERENDE VOORKEUREN
De wetenschappers gebruikten verschillende soorten vistuigen om de uiterwaarden op meerdere momenten te bemonsteren. Ze visten op plekken met diverse dieptes, zicht, ondergrond, beplanting en stroomsnelheid. Na het analyseren van honderdduizenden waarnemingen concluderen de onderzoekers dat de voorkeuren van jonge riviervissen tijdens het seizoen veranderen. Tijdens hun eerste weken in de uiterwaarden hebben veel soorten overlappende leefgebieden, maar na verloop van tijd scheiden hun wegen. Zo zwemmen de larven van roofblei en winde graag in traag stromend, ondiep water. Jonkies van brasem en snoekbaars zitten liever tussen de waterplanten en ondergelopen vegetatie. Als ze wat groter zijn kiezen jonge barbeel, roofblei en winde voor snelstromende delen, terwijl brasem en snoekbaars verkassen naar dieper water met weinig stroming. Het is duidelijk dat een opgroeigebied langs de grote rivieren veel diversiteit moet hebben, zodat elke soort kan kiezen voor een optimale omgeving.
VERBINDING ESSENTIEEL
Die lappendeken van biotopen moet ook permanent in verbinding staan met de rivier. De studie laat namelijk zien dat naarmate het groeiseizoen vordert soorten zoals jonge winde, roofblei, sneep, barbeel en snoekbaars van de uiterwaarden migreren naar de hoofdstroom. Volgens de wetenschappers vormt klimaatverandering een bedreiging, want in jaren met extreem lage waterstanden kan de verbinding tussen rivier en uiterwaarden droogvallen. Zo komt het voortplantingssucces ernstig in de knel. Bij de voorbereiding op lage waterstanden moet ook worden gedacht aan de aanleg van diepe wateren. Veel soorten zoals brasem, sneep, baars, blankvoorn, alver en snoekbaars zijn in hun volwassen leven sterk afhankelijk van diepere, beschutte wateren. Dat zijn onmisbare toevluchtsoorden, vooral tijdens periodes van droogte en verminderde rivierafvoer.
NOODZAAK NATTE
LAPPENDEKEN
In Noord-Amerika
breekt een bijzondere vis
bizarre leeftijdsrecords. Daar
tikt de bigmouth buffalo een leeftijd van 125 jaar aan.
Die recordleeftijd (voor zoet-watervissen) halen de vissen in onze contreien niet, maar sommige soorten kunnen ook behoorlijk
oud worden.
TEKST: ARNO VAN ’T HOOG
BEELD: JANNY BOSMAN
BIJVANGST

De afgelopen twintig jaar zijn onder vlag van ‘Ruimte voor de rivier’ op veel plaatsen verbindingen gemaakt tussen uiterwaarden en de hoofdstroom. Deze gebieden zijn verdiept door afgraving van zand en grind. Bij hoogwater fungeren de nieuwe zijgeulen als buffer tegen overstromingen en tegelijkertijd zijn ze paai- en opgroeigebied voor vis. Om te achterhalen of deze nieuwe kraamkamers voorzien in de behoeftes van jonge vis, hebben onderzoekers achttien herstelde uiterwaarden in kaart gebracht. Daarbij turfden ze de vangsten van onder meer snoekbaars, brasem, blankvoorn, sneep, roofblei, winde en barbeel, maar ook allerlei exotische grondels.
VERANDERENDE VOORKEUREN
De wetenschappers gebruikten verschillende soorten vistuigen om de uiterwaarden op meerdere momenten te bemonsteren. Ze visten op plekken met diverse dieptes, zicht, ondergrond, beplanting en stroomsnelheid. Na het analyseren van honderdduizenden waarnemingen concluderen de onderzoekers dat de voorkeuren van jonge riviervissen tijdens het seizoen veranderen. Tijdens hun eerste weken in de uiterwaarden hebben veel soorten overlappende leefgebieden, maar na verloop van tijd scheiden hun wegen. Zo zwemmen de larven van roofblei en winde graag in traag stromend, ondiep water. Jonkies van brasem en snoekbaars zitten liever tussen de waterplanten en ondergelopen vegetatie. Als ze wat groter zijn kiezen jonge barbeel, roofblei en winde voor snelstromende delen, terwijl brasem en snoekbaars verkassen naar dieper water met weinig stroming. Het is duidelijk dat een opgroeigebied langs de grote rivieren veel diversiteit moet hebben, zodat elke soort kan kiezen voor een optimale omgeving.
VERBINDING ESSENTIEEL
Die lappendeken van biotopen moet ook permanent in verbinding staan met de rivier. De studie laat namelijk zien dat naarmate het groeiseizoen vordert soorten zoals jonge winde, roofblei, sneep, barbeel en snoekbaars van de uiterwaarden migreren naar de hoofdstroom. Volgens de wetenschappers vormt klimaatverandering een bedreiging, want in jaren met extreem lage waterstanden kan de verbinding tussen rivier en uiterwaarden droogvallen. Zo komt het voortplantingssucces ernstig in de knel. Bij de voorbereiding op lage waterstanden moet ook worden gedacht aan de aanleg van diepe wateren. Veel soorten zoals brasem, sneep, baars, blankvoorn, alver en snoekbaars zijn in hun volwassen leven sterk afhankelijk van diepere, beschutte wateren. Dat zijn onmisbare toevluchtsoorden, vooral tijdens periodes van droogte en verminderde rivierafvoer.